08. Waanzin bij het checkpoint

Zoals jullie inmiddels ongetwijfeld weten, was het afgelopen maand vastenmaand voor de moslims. Dit beschouwen zij als een bijzondere periode; moslims geloven dat ze door zich overdag te onthouden varn voedsel en drinken, een soort geestelijke en spirituele reiniging ondergaan.

Laatste vrijdag van de Ramadan

Afgelopen vrijdag was binnen de ramadanmaand een hoogtepunt. De vrijdag is altijd al belangrijk; dit is de dag waarop iedereen naar de moskee gaat. De Al Aqsa-moskee in Jeruzalem is na Mekka en Medina de belangrijkste bedevaartsplek ivoor moslims. Dat betekent dat islamitische gelovigen uit alle hoeken en gaten van het land naar de Al Aqsa proberen te gaan.

En ‘Nacht van de goddelijke beschikking’

Maar afgelopen vrijdag was ook de láátste vrijdag in de Ramadan; extra bijzonder dus. Alsof dat nog niet genoeg was, was het tevens de dag voor de ‘Nacht van de goddelijke beschikking’.  Binnen de islam bestaat de overtuiging dat in deze nacht, die op de 27e dag van de Ramadan valt, de hemel zich opende en de Koran aan profeet Mohammed werd onthuld. Sindsdien opent de hemel zich ieder jaar in de nacht van de 27e. Dat betekent dat gelovigen op dat moment direct contact hebben met God, en dat hij ieder gebed verhoort.

Dat de laatste vrijdag van de Ramadan tevens de dag was die voorafging aan de ‘Nacht van de goddelijke beschikking’, beschouwden veel moslims als een wonder. Dat maakte de drang om naar de Al Aqsa-moskee te gaan nog sterker dan anders. Palestijnen boven de vijfenveertig hadden officieel toestemming om zich op Israëlisch grondgebied te begeven. Alle anderen moesten over een tijdelijke vergunning beschikken om er bij het checkpoint doorgelaten te worden.

Bij het checkpoint

Om kwart over vier ’s ochtends begaf ik me naar het checkpoint; het zou om vijf uur opengaan. Rond tien voor vijf arriveerde ik er. Het was toen al een drukte van belang. Vele honderden mannen en vrouwen stonden te dringen voor de ingang van het checkpoint. Voor de gelegenheid was de militaire zone uitgebreid. De parkeerplaats voor de ingang was afgezet met betonnen platen, met een nauwe doorgang voor vrouwen en een voor mannen. Bij deze doorgang vond de eerste paspoort- en vergunningencontrole plaats. Hierna moest je de parkeerplaats oversteken en ongeveer honderdvijftig meter lopen. Dan kwam je bij het eigenlijke checkpoint uit. Daar vond een tweede controle plaats. Vervolgens moest je nog ongeveer vierhonderd meter lopen – en dan kwam je bij de bussen uit die de pelgrims naar Jeruzalem zouden brengen.

Ik sloot me bij de wachtende vrouwen aan. Ik stak een hoofd boven iedereen uit. Dat vond ik wel prettig; zo kon ik goed overzicht houden over wat er gebeurde. Ik stond er koud vijf minuten toen een vrouw mij aansprak.  Ze vroeg of ik alleen gekomen was. Toen ik dat bevestigde, bood ze meteen aan:”You come with us!” terwijl ze wees op een schare familieleden. Daar zei ik geen nee tegen; ik wist niet wat me allemaal te wachten stond, en het kon nooit kwaad als er een groep ‘locals’ was waar ik me bij aangesloten wist. Tegelijkertijd vond ik dat overigens ook weer ontroerend. Die Palestijnen zijn zo genereus in de ontvangst van buitenstaanders! Een vrouw alleen vonden deze dames geen goed idee – dus natuurlijk kon ik met hen mee. Die betrokkenheid bij elkaar zie je werkelijk overal terug.

Eerst stonden de vrouwen gewoon rustig te wachten. Maar na een minuut of tien begon iedereen te duwen. In eerste instantie waren dat zo nu en dan armen of schouders in mijn rug. Maar het werd snel erger. Algauw werd de menigte alle kanten opgeduwd. Ik zag om mij heen mensen met vertrokken gezichten vechten om vooruit te komen. Vrouwen schreeuwden, kinderen huilden. Bejaarde vrouwen, die in Nederland achter een rollator zouden lopen, probeerden zich staande te houden in deze chaos. Doordat ik zo ver boven de menigte uitstak en sowieso wel tegen een stootje kan, kon ik me redelijk redden. Maar het hulpeloze geroep van een paar oude vrouwen achter mij ging me door merg en been. Een aantal klampte zich aan mij vast. Zo goed en zo kwaad als het ging probeerde ik hen door de uitzinnige menigte te loodsen.

Soldaten

Er stond een heel peloton Israëlische soldaten – zwaar bewapend, met helm op –  op een verhoging om alles in de gaten te houden. Nu ik er zo veel bijeen zag, viel me op hoe verschillend ze reageerden op deze situatie. Sommigen genoten er zichtbaar van om boven de menigte uit te torenen en met hun machinegeweren te zwaaien. Ik zag een jongen die niet ouder dan achttien kon zijn helemaal opgaan in zijn rol. Maar ik zag ook een jongen, misschien studeerde hij wiskunde of filosofie, die met nauwelijks verholen afgrijzen naar het tafereel beneden hem keek. Het leek alsof hij het liefste ter plaatse in de grond wilde verdwijnen. Hij staarde voor zich uit, keek naar de grond, draaide wat op z’n plek – en was doodongelukkig. Het was net alsof iemand anders hem behangen had met z’n geweer en z’n helm en z’n soldatenuniform. Ik vond dat een merkwaardige gewaarwording. Hoe zou die jongen daar terechtgekomen zijn? Wat was zijn achtergrond? En: wat ging er op dat moment door hem heen?

Veel tijd had ik echter niet om daarover na te denken. Toen ik de eerste paspoortcontrole dichter naderde, werd het zó’n gepers en gedrang dat ik alles op alles moest zetten om de oude vrouwtjes achter mij zonder kleerscheuren erdoor te krijgen. Godzijdank lukte dat uiteindelijk. We lieten de menigte achter ons. Ein-de-lijk konden we even vrijuit ademhalen. Eén vrouw viel mij om de hals, en kuste zelfs het olijfhouten kameeltje dat aan mijn rugzak hing, uit dankbaarheid dat ik haar geholpen had. Ik keek op eens op mijn horloge. Het was half zes. Het had me veertig minuten gekost om een afstand van hooguit dertig meter te overbruggen.

We staken de parkeerplaats over en begaven ons in de richting van de volgende rij. Eerst was de sfeer redelijk gemoedelijk. Ik raakte aan de praat met een paar moslima’s over hun geloof. Er werd een stuk minder geduwd dan bij het vorige stuk; het leek alsof iedereen daar even de buik van vol had. Sommige vrouwen deden een poging om, leunende op hun buurvrouwen, een uiltje te knappen. Maar na drie kwartier wachten ontstond er beroering. Ik zag een oude vrouw langs de kant van de rij op de grond liggen. Ze was gevallen, en kon niet meer overeind komen. Ze was duidelijk helemaal de draad kwijt. Ik schatte haar minstens tachtig. Een soldaat van begin twintig – hij had op dit vroege tijdstip, het was nog maar net licht, al een hippe, spiegelende zonnebril op – schreeuwde haar op vol volume toe dat als ze zo nodig naar Jeruzalem wilde gaan, dat gewoon moest doen.

Ik verliet mijn plek in de rij om poolshoogte te gaan nemen. Toen die jongen mij zag, zei hij ineens op geciviliseerde toon dat ik gerust door mocht lopen. Ik antwoordde toen dat ik daar liever even bleef wachten, en verroerde mij niet. Dat accepteerde hij. Kennelijk verdienen westerlingen wel respect. Overigens moest ik op m’n tong bijten om geen opmerking te maken over zijn zonnebril en de manier waarop hij dat oude vrouwtje aansprak.

Er stond een groepje islamitische vrouwen om het oude vrouwtje heen. Zij wilden dat er een ambulance kwam om die vrouw mee te nemen. Eén van de vrouwen sprak een bescheiden mondje Engels; zij had het over ‘neighbours’ en ‘ambulance’. Die soldaat had echter absoluut niet het geduld om zich in haar te verdiepen. Hij schetterde dat er Engels moest worden gesproken – of Ivriet. Tja, er was niemand in de omgeving die dat kon. Toen ben ik me er maar mee gaan bemoeien. Ik heb inmiddels een stuk of zes lessen Arabisch achter de rug. In steenkolen-Arabisch kon ik die vrouw vragen of ze soms de buurvrouw van dat oude vrouwtje was (”Jij haar buurvrouw?”). Dat bleek niet zo te zijn, maar die vrouw kénde haar buren – en probeerde hen ook te bereiken. Toen vroeg ik of de ambulance kwam (”Ambulance naar hier?”) en of zij en de rest van dat groepje vrouwen bij de patiënte zou blijven (”Jullie nu samen met haar hier tot ambulance?”) Gelukkig was dat zo. Als dat niet het geval zou zijn, was ik bij die oude vrouw gebleven. Want die soldaat vertrouwde ik voor geen cent.

Het laatste stuk

Tja – toen ging ik maar weer richting rij. Zoals gezegd was het eerste stuk vrij rustig. Maar langzamerhand naderden we een soort corridor, aan weerszijden afgezet met tralies, die nauwelijks een meter breed was. Het werd steeds drukker. Van alle kanten persten en duwden vrouwen om maar zo snel mogelijk naar voren te komen. De druk werd snel erger. Mensen hielden hun tas boven hun hoofd om niet helemaal fijngedrukt te worden. Om mij heen jammerden bejaarde vrouwen. Veel kleine kinderen waren totaal over hun toeren.  Ik wilde de tralies aan de zijkant vastgrijpen om een soort van poort te creëren voor vrouwen die slecht ter been waren en moeders met kinderen; als ik dan met mijn lichaam de druk opving, konden zij even aan het gedrang ontsnappen. Het lukte me echter niet om dat voor elkaar te krijgen. Hoewel ik dus minstens een kop boven iedereen uitstaken met mijn arm zó bij de tralies kon, werd ik er door de massa weer weggetrokken. De krachten waren zo sterk dat ik met mijn één meter tachtig niets kon doen.

Ik draaide me om om foto’s te maken van het gedrang. Terwijl ik dat deed werd mijn aandacht getrokken door een kind een paar meter verderop dat uitzinnig huilde. Ik keek naar dat kind – en ineens stak die moeder het me toe en schreeuwde iets in het Arabisch. Het was duidelijk wat ze bedoelde. Ik moest haar kind overnemen. Maar ik had mijn camera los in de hand! Die moest, zéker nu, in z’n hoesje en dat hoesje moest in mijn rugzak, en mijn rugzak moest iemand anders overnemen. Die vrouw was echter totaal wanhopig, en ze bleef haar kind omhoog houden terwijl ze me met smekende ogen van alles toeriep. Zo snel als ik kon borg ik boven de hoofden van alle omstanders mijn camera op en gaf ik m’n tas aan iemand anders. Toen nam ik het kind over. Ik had het gevoel dat dat kind, het was een meisje van een jaar of drie, als de donder uit dat gedrang moest worden gehaald en lucht nodig had.  Voor ik in de gaten had wat ik deed plantte ik haar op mijn hoofd. Dat was de enige plek waar ik haar goed kwijt kon. Nu het kind weer vrij adem kon halen en uit dat angstaanjagende gedrang was, kalmeerde het vrij snel. Maar ja – daar stond ik dus met een forse peuter op mijn hoofd. Haar gewicht was niet gering. Maar afgezien daarvan had ik een nog veel grotere zorg: dat ik in al dat geduw niet mijn evenwicht zou verliezen, en met kind en al op de grond of tegen de tralies zou belanden. Gelukkig gebeurde dat niet.

Een minuut of tien later passeerde ik de tweede controle – en toen installeerde ik me met dat kind in een hoekje om op haar moeder te wachten. Overigens kwamen er meteen soldaten op me af om te vragen van wie dat kind was en wat ik daar deed; het bleek niet de bedoeling te zijn dat ik daar bleef staan. Ik dacht toen: ‘Je kunt me de pot op!’ Ik antwoordde dat de moeder van dat kind nog in de drukte was, en dat ik híer op haar wachtte. Na een paar minuten dook de moeder op met twee andere kinderen. Maar ze bleek nog meer te hebben, die elders waren. Ze leverde de kinderen bij mij af en verdween toen meteen weer in de menigte. De soldaten vonden het maar niks dat ik bij die kinderen bleef. Ik moest doorlopen! Toen had ik zoiets van:’No way.’ En die kinderen zeker alleen achterlaten bij die immense mensenmassa’s? Wat dachten die soldaten nou eigenlijk?

Ik heb met de kinderen gewacht totdat die vrouw haar schare weer compleet had. Toen zijn we samen verder gelopen. Om tien over zeven eindigde ik op Jeruzalems grondgebied. Een afstand van hooguit vijfhonderd meter klokte ik op tweeëneenhalf uur.

Waarom dat idiote gedrang?

Achteraf had ik het er met een paar moslims over waarom iedereen zo stond te dringen. Vanuit mijn Nederlandse perspectief vond ik dat ze het zo nodeloos moeilijk maakten. Je kon toch ook gewoon wachten zonder al dat gepers? Dat zou in tijd niets uitmaken – maar het was een wereld van verschil voor iedereen die in de rij stond, vooral de kwetsbaren. Maar wat antwoordden ze toen? “Het checkpoint kan op ieder moment zomaar afgesloten worden. Daarom is iedereen erop gebrand om er zo snel mogelijk door te komen. Stel dat de Israëliërs ineens besluiten om nog vijftig mensen door te laten en dat het dan basta is – dan wil je bij die groep horen! En het is gemakkelijker om de boel af te sluiten als iedereen rustig staat te wachten dan als je een vechtende massa hebt. “

Okee. Zo had ik het nog niet bekeken. Als je rustig op je beurt wacht, doe je dat eigenlijk vanuit een automatische vooronderstelling dat jouw beurt ook zal komen; er is een basisvertrouwen dat iedereen gelijk behandeld wordt en zijn kans krijgt. Op het moment dat je daar niet op kunt vertrouwen, verandert dat het perspectief drastisch. Als je er maar op moet hopen dat jij je beurt krijgt, brengt dat een vechtlust naar boven – waarvan ik het exponent bij het checkpoint zag.

Jeruzalem, een kwartiertje later

Toen ik aan de Jeruzalemse kant was besloot ik de bus te pakken naar het centrum. Er was namelijk om negen uur Israëlische tijd (is 8:00 in Palestina) een ‘lernen’-bijeenkomst bij de synagoge waar ik inmiddels vaste klant ben. Toen ik na tien minuten de bus uitstapte en mij richting het westelijke, joodse deel van de stad begaf, belandde ik in een andere wereld. Omdat de irrigatie in West-Jeruzalem uitstekend geregeld is, belandde ik in een wijk waar de planten weelderig groeiden en bloeiden. Overal was het groen en fris. Daardoor waren er veel vogeltjes die je hoorde fluiten. Mensen zaten gezellig op terrasjes in het ochtendzonnetje te ontbijten. Er heerste een ontspannen nazomersfeer. En dat terwijl ik het gewicht van dat kind nog op mijn hoofd voelde. Ik moest nog steeds bekomen van die moeder die mij in totale wanhoop haar kind toestak. Dat tafereel had zich hooguit vijf kilometer van hier afgespeeld. Ik denk dat deze mensen daar totaal geen weet van hadden. Het was alsof ik me in een luchtbel bevond.

Ik was blij toen ik weer terug was in Bethlehem…

 

Reacties

  1. Jeetje Sytske, wat ben je dapper! Ik heb de eerste week al moeite om me op straat te vertonen, bang dat ik opval! En jij gaat gewoon met je Hollandse lange verschijning tussen die wilde menigte staan, pakt de hele boel over, en dan ook nog tegen die soldaten ingaan! Je laat je niet bepaald intimideren. Ik vind je stoer!

    Hoe gaat het bij jou qua werk? Zit je al een beetje op je plek daar, en ben je al begonnen met wat taken? Of voorlopig nog even aan het oriënteren?

    Groetjes!

  2. Heftig zeg, apart dat contrast tussen die gastvrijheid overal en dan die soldaten. Je bent inderdaad wel erg stoer dat je gewoon tegen die soldaten ingaat! Ik blijf geboeid lezen. Hopelijk voel je je daar verder wel op je gemak, als je bijvoorbeeld thuis bent?

    Groeten, =)

  3. Hee Sytske,

    Zo zeg! Ik heb vol spanning jouw bericht gelezen. Jeetje wat een spannende belevenis zeg! En dat je dat doet! Het zou mij allemaal wat benauwd en claustrofobisch worden… Echt gaaf dat jij dat dan gewoon doet!
    Wat moet het een ander leven voor je zijn. Ik krijg er door je berichten wel een beeld bij, maar jeetje wat is dat anders daar!

    Groetjes mirte


Geef een reactie op Mirte Reactie annuleren